A Ik heb een duiker beneden.
B Ik heb gevaarlijke stoffen aan boord.
C Ja, bevestigend.
D Ik kan moeilijk manoeuvreren.
E Ik verander koers naar stuurboord.
F In ben ontredderd, stel u met mij in verbinding.
G Ik verlang een loods.
H Ik heb een loods aan boord.
I Ik verander koers naar bakboord.
J Ik sta in brand en heb gevaarlijke lading aan boord.
K In wens verbinding met u.
L U moet uw schip onmiddellijk verlaten.
M Ik lig gestopt.
N Neen, ontkennend.
O Man overboord.
P In haven: iedereen aan boord wij varen uit. Op zee: ik verlang een loods. Visserij: mijn netten zitten vast aan obstakel.
Q Mijn schip is gezond, ik verzoek praktika.
R Ik heb uw laatste sein ontvangen.
S Ik sla achteruit.
T Ik ben bezig met spanvisserij.
U U stuurt gevaarlijke koers.
V Ik heb assistentie nodig.
W Ik heb medische hulp nodig.
X Onderbreek uw voornemen en let op mijn seintekens.
Y Ik sleep mijn anker over de grond.
Z Ik heb een sleepboot nodig.
|